Nijmegen telde in de twintigste eeuw drie katholieke jongensinternaten met landelijke aantrekkingskracht: het Canisius College, het Dominicus College en de Nebo. Hier vormden paters een katholieke mannelijke elite aan de basis. De leerlingen, katholieke jongens in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar, werden volgens een beproefde combinatie van humanioraonderwijs op gymnasiumniveau, dagelijkse godsdienstoefeningen en een zorgvuldig samengesteld recreatieprogramma voorbereid op een toekomst waarin zij een invloedrijke maatschappelijke positie zouden innemen.
Aan de hand van een breed scala aan bronnen brengt Marieke Smulders, vanuit het perspectief van verschillende groepen betrokkenen – paters, leerlingen en hun ouders, pedagogen en psychologen – de complexe binnenwereld van de drie instituten tot leven. Ze laat zien dat de internaten hun onderwijs en opvoeding al vroeg in de twintigste eeuw niet alleen op klerikale en katholieke vormingsidealen baseerden, maar tevens voortdurend afstemden op maatschappelijke ontwikkelingen en op wensen en behoeftes die onder katholieken leefden.