Eerste exemplaar 'Toegang tot de collectieve sector'
Op maandag 23 augustus nam de demissionaire minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit handen van Jan Donders het eerste exemplaar in ontvangst van Toegang tot de collectieve sector. Coauteur Flip de Kam was verhinderd om bij de overhandiging aanwezig te zijn.
Eerdere drukken van dit handboek over de openbare financiën verschenen in 2007 en 2012. Behalve de theorie, krijgen voor Nederland relevante instituties en regelingen en het Nederlandse begrotingsbeleid uitgebreid aandacht. Verder presenteren de auteurs economische analyses van actuele beleidskwesties, zoals de herziening van het belastingstelsel en van het pensioenstelsel. Na de overhandiging van het boek vond een online discussiebijeenkomst plaats, onder leiding van Daniël van Vuuren (onder andere Tilburg Universiteit). Als inleiders traden tijdens deze bijeenkomst – naast de demissionaire minister – Kees Goudswaard (Universiteit Leiden) en Jan-Maarten van Sonsbeek (CPB) op. Rob Mulder (VNO-NCW en MKB Nederland) en Piet Fortuin (CNV) namen als discussianten aan de gedachtewisseling deel. Het thema van de discussie was het inkomensbeleid. De ongelijkheid tussen de primaire inkomens neemt in Nederland al geruime tijd toe, maar tot nu toe is de overheid erin geslaagd – afgaande om cijfers van het CBS, waarop overigens wel wat valt af te dingen – om de ongelijkheid van de besteedbare inkomens binnen de perken te houden. Om scheefgroei van de besteedbare inkomens tegen te gaan heeft de overheid alles uit de kast moeten halen. De complexiteit van het stelsel van belastingen, premies en inkomenstoeslagen is sterk toegenomen. Dat wordt als een steeds groter probleem ervaren. Zo is het recente toeslagenschandaal mede het resultaat van het onbegrijpelijke karakter dat het toeslagenstelsel voor veel mensen heeft. De bereikte inkomensherverdeling is daarnaast vergezeld gegaan van een verhoging van de marginale druk voor bijzonder veel mensen, met een verstorende, ongunstige invloed op het arbeidsaanbod als gevolg. Bij het versterken van de inkomenspositie van personen met een smalle beurs stuit de overheid bovendien ook op een door haarzelf gecreëerd probleem: de Belastingdienst mag volgens de bestaande fiscale regels mensen met een laag inkomen geen negatieve belastingaanslag opleggen. Door dit ‘verzilveringsprobleem’ kunnen de lage inkomens niet langer profiteren van een verhoging van de algemene heffingskorting. Evenzo hebben werkenden met een laag inkomen niet langer baat bij een verdere verhoging van de arbeidskorting. Deze groepen zijn wel geholpen met een verhoging van het wettelijk minimumloon. In het verleden stond deze beleidsoptie in een kwade reuk, doordat zij negatieve gevolgen kan hebben voor de werkgelegenheid van laaggeschoolde werknemers. Het Centraal Planbureau heeft onlangs geconcludeerd dat dit ongunstige effect naar huidige inzichten minder groot is dan vroeger werd aangenomen. Dit heeft verschillende politieke partijen ertoe gebracht in hun programma voor de recente Kamerverkiezingen te pleiten voor een verhoging van het wettelijk minimumloon.
Het voorafgaande betekent dat het inkomensbeleid op dit moment tegen grenzen aanloopt. De discussie tijdens de bijeenkomst van 23 augustus ging over de implicaties hiervan voor het toekomstige overheidsbeleid. Via de chatfunctie kwam onder andere als vraag binnen of invoering van een basisinkomen hier niet het ei van Columbus is. Een basisinkomen herverdeelt immers de inkomens en vereenvoudigt het bestaande stelsel van belastingen, premies en toeslagen. Zoals in het hoofdstuk uit Toegang over de sociale zekerheid wordt uitgelegd, kleven aan de overstap op een basisinkomen echter grote bezwaren. Politici hebben in de regel een voorkeur voor het gericht versterken van de inkomenspositie van specifieke groepen. Deze wens is in hoge mate verantwoordelijk voor de complexiteit van het stelsel van belastingen, premies en toeslagen. Een basisinkomen biedt vanzelfsprekend niet de mogelijkheid om specifieke groepen te bereiken. Daarbij komt dat een basisinkomen waarop iedereen vanaf 18 jaar recht heeft bijzonder kostbaar is. Om het te financieren zou de belastingdruk sterk moeten stijgen, waardoor het arbeidsaanbod krimpt. Een laag basisinkomen is uiteraard beter betaalbaar, maar ook dat heeft een prijs: in dat geval gaan de laagste inkomens er in vergelijking met het bestaande stelsel sterk op achteruit.