Eind zeventiende eeuw verruilde Jan van Gijsen (1668-1722) zijn geboortestad Haarlem voor de Amsterdamse Jordaan en enige jaren later zijn beroep van wever voor dat van schrijver. Voortaan zou hij zijn brood verdienen met de pen. Hij begon met verzen over de actualiteit voor de Antwerpse courant, maar zijn journalistieke ambities kregen pas echt de ruimte in zijn eigen wekelijkse Amsterdamsche Merkurius (1710-1722), ’s lands eerste nieuwsblad op rijm. Dat leverde hem vrienden, maar ook vijanden op:
Wat een vlerk! riepen geleerde dicht-kundige heren.
Geld verdienen met dichten, we zullen hem leren!
Maar Jan zette door en rijmde merkuren,
en bleef onvervaard zijn dichtpen verhuren.
Kijk! riepen gewone mensen, wat fijn,
een heus nieuwsblaadje – zonder Latijn!
Dus Jan zette door en rijmde merkuren,
al kreeg hij nog jarenlang veel te verduren.
Deze biografie over Van Gijsen is grotendeels gebaseerd op diens geschriften, waaruit hij naar voren komt als een veel geplaagd, maar zelfbewust broodschrijver die moest sappelen voor zijn centen.