Veere had van 1475 tot 1798 een gilde van barbiers en chirurgijns, gewijd aan de heiligen Cosmas en Damianus. Karel Noorlander, huisarts in ruste, beschrijft de opkomst en ondergang van dit gilde tegen de achtergrond van de toen heersende opvattingen over ziekte, gezondheid en de geschiedenis van de stad. Hij baseert zich daarbij op verschillende archiefbronnen.
De relatie tussen gilde en overheid was vastgelegd in privilegebrieven. Er werden strenge eisen gesteld aan wie lid van het gilde wilde worden. De zeventiende-eeuwse rekeningenboeken, een notulenboek van het gilde, de schepenaktenboeken en de stadsrekeningen geven inzicht in de geschiedenis van het gilde: het aantal leden, hun instrumentarium, bezigheden, zorgen en de relatie met het Middelburgse gilde. De pestmeester speelde als gildelid een belangrijke bij epidemieën, de stadschirurgijn bij de armenzorg, in het gasthuis en bij wond- en lijkschouwingen. De neergang van Veere in de achttiende eeuw wordt weerspiegeld in het wegkwijnen van het gilde uitmondend in de opheffing ervan in 1798.