Tegenwoordig zijn kunsthistorische overzichten zonder reproducties van meesterwerken ondenkbaar. Toch is de illustratie van de geschiedenis van de kunst niet altijd vanzelfsprekend geweest. Picturing Art History gaat over de vraag hoe reproducties in de kunstboeken terecht zijn gekomen. Dat heeft niets te maken met de introductie van een plaatje bij een praatje, maar met een geheel nieuwe opvatting over de kunstgeschiedenis, waarin het kunstwerk de maat is geworden van alle gebeurtenissen uit het artistieke verleden. Voor die opvatting moeten we terug naar de achttiende eeuw, naar een tijdperk dat de fotografie nog niet bestond en reproducties werden gemaakt in de vorm van prenten of tekeningen. Een internationaal publiek van geleerden bracht ze toen samen in kunstkabinetten met papieren verzamelingen, waarin de kunstgeschiedenis voor het eerst in beeld werd gebracht. Om met eigen ogen aan de hand van prenten en tekeningen een artistieke tijdreis te kunnen maken was een wonderbaarlijke en tegelijkertijd inzichtelijke ervaring die later werd gedeeld met lezers door reproducties te introduceren in boeken. Aan de hand van casestudies over drie grondleggers van de kunstgeschiedenis werkzaam in Rome, Bottari (1689-1775), Winckelmann (1717-1768) en d’Agincourt (1730-1814), wordt duidelijk hoezeer papieren kabinetten kunnen worden opgevat als een soort kunsthistorische laboratoria. Zij beproefden de gang van de kunstgeschiedenis in steeds weer nieuwe visuele formaties, waarbij telkens oplossingen moesten worden gezocht voor ontbrekende illustraties van topwerken, zoals die van Michelangelo’s Sixtijnse plafond, voor onbetrouwbare reproducties en de rangschikking van de berg aan beschikbare plaatjes.